Hieronder vind je de achtergrondartikelen van de Inleiding en de Epiloog bij elkaar.
Achtergrond Inleiding: Het raadsel van De Da Vinci Code
Ik schreef mijn proefschrift over het gnostische Evangelie van Filippus. 'Gnostici' zijn mensen die de verborgen 'waarheid achter deze kosmos' denken te kennen, zoals je in hoofdstuk 12 en de epiloog zult zien. De Vader is het verborgene, in je binnenste, leert het Evangelie van Filippus. Een zinnetje uit dat evangelie inspireerde de thriller-auteur Dan Brown tot het schrijven van ongelooflijk populair boek: De Da Vinci Code, een roman uit 2003. In de roman vertelt een van de personages, professor Teabing, als volgt aan de hoofdpersoon, Sophie, wat er in dat evangelie zou staan:
En de partner van de Verlosser is Maria Magdalena. Christus hield meer van haar dan van alle leerlingen en kuste haar regelmatig op haar mond. De rest van de leerlingen namen hier aanstoot aan en uitten hun afkeuring. Ze zeiden tegen hem: “Waarom houdt u meer van haar dan van ons allen?”
Die woorden verrasten Sophie, maar ze leken geen hard bewijs. “Er staat niets over een huwelijk.”
“Au contraire,” glimlachte Teabing terwijl hij naar de eerste regel wees. “Zoals elke kenner van het Aramees je zal vertellen: in die dagen betekende het woord ‘partner’ letterlijk ‘echtgenoot.”
(…) “Dit is het verrassende,” zei Teabing, en hij begon sneller te spreken. “Omdat [keizer] Constantijn Jezus’ status verhoogde, bijna vier eeuwen na Jezus’ dood, bestonden er al duizenden documenten die zijn levensloop verhaalden als een sterfelijk mens. Om de geschiedenisboeken te herschrijven, wist Constantijn dat hij iets radicaals moest doen. Hieruit ontstond het diepste moment in de Christelijke geschiedenis.”
Teabing pauzeerde, keek Sophie aan: “Constantijn gaf de opdracht en de middelen voor een nieuwe Bijbel die de evangeliën die spraken van Christus’ menselijke aspecten wegliet en die de evangeliën die Hem goddelijk maakten aandikte. De eerdere evangeliën werden verboden, ingevorderd en verbrand.”
(…) “Tot geluk van historici,” zei Teabing “hebben enkele van de evangeliën die Constantijn probeerde uit te roeien het overleefd. De Rollen van de Dode Zee werden in de vijftiger jaren gevonden in een grot bij Qumran in de woestijn van Judea. En, natuurlijk, de Koptische Rollen in 1945 bij Nag Hammadi. Naast het ware verhaal van de Graal, vertellen deze documenten van Jezus’ bediening in heel menselijke termen. Natuurlijk probeerde het Vaticaan, overeenkomstig hun traditie van misleiding, alles te doen om de publicatie van deze rollen te onderdrukken.”
Papyrusvel met het Evangelie van Filippus, eigen foto van facsimile-uitgave
“Alles wat ik schrijf over de geschiedenis en de gnostische evangeliën is waar,” claimt Dan Brown en velen geloven het graag. Maar de rollen van de Dode Zee zeggen niets over Jezus. Bij Nag Hammadi in Egypte zijn geen rollen maar boeken gevonden en niet het Vaticaan maar een klein groepje wetenschappers hield de publicatie ervan op om maar met de eer van de eerste vertaling te kunnen strijken. Keizer Constantijn koos geen evangeliën uit en liet geen boeken verbranden. Het Evangelie van Filippus is niet in het Aramees, het is geen ouder of alternatief evangelie (het citeert Matteüs 3:10 en Johannes 8:32 als ‘Het Woord’), en het heeft het niet over een menselijke Jezus (het spreekt juist over een symbolische en goddelijke Jezus uit een andere werkelijkheid, en over een Maria die zowel zijn moeder als zijn zuster als zijn bruid symboliseert). Hoe dat zit lees je in het achtergrondartikel bij de Epiloog.
Voor wetenschappers is het een raadsel dat veel mensen zijn gaan geloven in de gemankeerde geschiedenisles die De Da Vinci Code zo terloops presenteert. We zouden liever zien dat mensen feiten van fictie kunnen scheiden. Toch is het ook een goede les voor de bijbelwetenschapper: auto's rijden op wetenschap maar mensen leven van verhalen.
Feit én fictie
De tekst van het Evangelie van Filippus is beschadigd. Juist waar het over Maria van Magdala moet gaan mist er een deel van het blad. Ook de wetenschapper moet raden wat er staat en wat er bedoeld wordt (en gelukkig zijn er best goede aanwijzingen die we daarbij kunnen gebruiken). Eigenlijk geldt dat ook voor ons begrip van het ontstaan van het hele Nieuwe Testament. Over de feiten zijn de wetenschappers in het vakgebied het wel eens, maar de feiten schieten te kort om al onze vragen te beantwoorden. Daarom verschillen de interpretaties ook. Met liefde en inlevingsvermogen maken we er verhalen van over mensen van toen voor het leven van mensen van nu. Zie dit boek dan ook als één van de verhalen die je op basis van de feiten zou kunnen vertellen. Als feit én fictie.
Achtergrond Epiloog: Boeken en brieven buiten het Nieuwe Testament
Voor wie wil, hier een overzicht van enkele belangrijke evangeliën en brieven van volgelingen van Jezus tot het midden van de tweede eeuw. Je herkent er een beweging in die antwoord wil geven op de vragen en uitdagingen van de tweede eeuw op grond van de geschriften van de Joodse volgelingen van Jezus, maar die tegelijkertijd ook steeds meer moeite krijgt met haar Joodse wortels.
Een handboek voor kerken
Tegen het einde van de eerste eeuw stellen Joodse volgelingen van Jezus in Syrië een kort handboek samen voor de verspreide gemeenschappen, het ademt dezelfde sfeer als het Evangelie naar Matteüs, waarnaar het verwijst. De Didachè, noemen ze het, het ‘onderwijs’ van de apostelen. Het opent met de ethiek, de weg van Jezus die ten leven leidt en het waarschuwt tegen zonde en het eten van offervlees, zoals in Handelingen 15 beschreven. Dan zijn er hele praktische voorschriften voor de doop, het Onze Vader en het avondmaal.
Interessant voor ons is de onvoorwaardelijke gastvrijheid die de gemeenten elke rondreizende christen enkele dagen moeten bieden, ook aan rondreizende profeten, leraren en apostelen (gezanten). Maar je moet hun woorden kritisch toetsen en als ze langer willen blijven moeten ze werken voor de kost. De gemeenten worden nog geleid door meerdere bisschoppen (dan nog een ander woord voor oudsten) en diakenen, net zoals in Filippenzen 1:1.
Schrijvende bisschoppen
Eind jaren negentig wordt een lange brief geschreven door één van de bisschoppen van Rome aan de gemeente in Korinthe. De naam ontbreekt maar de traditie noemt het de Eerste Brief van Clemens. De termen bisschop en oudste zijn dan nog inwisselbaar; de sfeer is nog Joods en de brief staat vol citaten uit de Hebreeuwse bijbel aangevuld met enkele woorden van Jezus. De schrijver vergelijkt de bisschoppen met priesters, de diakenen met levieten en de gemeenteleden met het volk van Israël. Om de eenheid te bewaren moeten de gezamenlijke maaltijden geleid worden door de bisschoppen en moeten liefde en nederigheid de broeders en zusters samenbinden. Hij wijst op het martelaarschap van Petrus en Paulus als voorbeelden.
Interessant voor ons is dat er dan al talrijke toespelingen zijn op brieven van Paulus, inclusief brieven die veel theologen nu als pseudoniem zien en de brief aan de Hebreeën. De schrijver gaat er zelfs expliciet van uit dat de gemeente een kopie van Paulus’ schrijven aan de Korintiërs dadelijk bij de hand heeft. Mogelijk kende hij ook de Handelingen, Jacobus en I Petrus.
Smyrna, de stad waar de bisschoppen Polycarpus en Ignatius elkaar ontmoeten en waar Irenaeus geboren wordt. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Onder keizer Trajanus (de keizer aan wie gouverneur Plinius vragen stelde over het vervolgen van christenen in Bithynië), wordt in Syrië de koppige bisschop van Antiochië ter dood veroordeeld. Deze Ignatius moet – en wil - sterven in Rome, waar rond de feestdagen altijd behoefte was aan leeuwenvoer.
Onderweg schrijft Ignatius brieven aan de gemeenten in Asia, waar hij Polycarpus bezoekt in Smyrna en bezoek krijgt van de bisschop van Efeze. Er is inmiddels een verandering van de structuur doorgevoerd in de gemeenten van Syrië en Klein-Azië: er is nu één bisschop met zijn raad van oudsten, de diakenen en de ‘weduwen.’ De meeste onderzoekers zien de brieven aan Efeze, Magnesia, Tralles, Rome, Philadelphia en Smyrna als authentiek, evenals de brief aan Polycarpus persoonlijk en de brief die Polycarpus meestuurt naar Filippi. De brieven worden veelvuldig gekopieerd en rondgezonden langs de gehele route van Antiochië naar Rome en terug. Wellicht dat Polycarpus gezien kan worden als de redacteur en uitgever van deze brievenverzameling.
In de brieven wordt nog steeds gewaarschuwd tegen de nieuwe leer die we al zagen in het Efeze van Johannes. Ignatius benadrukt dat Jezus de Zoon van God is én de zoon van Maria, dat hij daadwerkelijk in een vleselijk lichaam is geboren, gekruisigd en opgestaan. Ook wordt er gewaarschuwd tegen volgelingen van Jezus die te veel de Joodse wetten willen volgen: “Je kunt beter ‘Christianisme’ leren van een besnedene dan ‘Judaïsme’ van een onbesnedene.” Er waren mensen die Paulus nog steeds afwezen en vonden dat de volgelingen van Jezus zich aan de Joodse feestdagen en reinheidswetten moesten houden.
Ignatius noemt Petrus en Paulus nadrukkelijk als grote voorbeelden. Hij maakt talrijke toespelingen op verschillende brieven van Paulus (inclusief de brieven aan Efeze en Kolosse) en de evangeliën: Johannes en Matteüs en misschien Lucas. Polycarpus is duidelijk iemand die veel las. In zijn enige en korte brief gebruikt hij uitdrukkingen uit Matteüs, Lucas, acht brieven van Paulus (inclusief I en II Timoteüs), Hebreeën, I Petrus en I Johannes. Het lijkt erop dat de dan nog naamloze en ongedefinieerde verzameling van boeken in Smyrna zo ongeveer het huidige Nieuwe Testament bevatte.
Ergens rond deze tijd schrijft bisschop Papias van Hiërapolis een uiteenzetting in vijf boeken van de woorden van de Heer, dat helaas verloren gegaan is. Uit citaten weten we dat hij geschreven heeft over de mondelinge overlevering van de woorden van de Heer, over het Evangelie naar Marcus en over de spreukenverzameling in het Hebreeuws of Aramees van Matteüs. Hij lijkt I Petrus, Openbaring, I Johannes en het Evangelie naar Johannes gekend hebben. Verder schijnt hij een versie van het verhaal van Jezus en de overspelige vrouw te kennen, een verhaal dat pas later werd ingevoegd in Johannes 8.
Ook anderen leggen herinneringen aan woorden en daden van Jezus vast op papier, of bewerken eerdere versies. Snippers daarvan zijn teruggevonden in oude vuilnishopen in de woestijn van Egypte.
Afstand nemen van de Joden
Rond de Joodse oorlogen moet ook het Evangelie naar Petrus geschreven zijn, zo genoemd omdat daarin Petrus als de verteller wordt opgevoerd. Voor zover we het nu nog hebben, lijkt het een korte hervertelling van de kruisiging en de opstanding. Je zou erin kunnen lezen dat Jezus niet echt geleden heeft. Maar het meest opvallend is dat het nu niet Pilates is die het oordeel uitspreekt; de schuld wordt helemaal bij Herodes Antipas en de Joden gelegd.
In de aanloop naar de opstand van Bar-Kochba waarschuwt een anonieme schrijver tegen het rampzalige verlangen om het land te heroveren en de tempel te herbouwen. Hij moet niets hebben van christenen die zichzelf rekenen tot het oude verbond tussen God en het Joodse volk. Volgens hem is de Wet van Mozes, met zijn offers en spijsweten niet letterlijk maar symbolisch bedoeld. De Joden hebben dat niet begrepen, maar Mozes wijst volgens de schrijver vooruit op Christus en de kerk. De brief werd populair en doorgestuurd onder de naam: de Brief van Barnabas.
Openbaringen
Sommige mensen hebben het helemaal gehad met het imperialisme van de Romeinen en het messiaanse denken van de Joden. Hoeveel verschil is er eigenlijk tussen die twee? En als we het er toch over hebben: hoe anders is dan de hemelse Vader die Jezus ons openbaarde? Was de spirituele Christus niet een boodschapper van een andere, goddelijke werkelijkheid? Bedoelde hij dát niet met de opstanding en het koninkrijk, dat we die andere werkelijkheid zouden binnengaan?
Deze spirituele, immateriële en universele Vader en de rol van de mensenzoon worden uitgewerkt in een verhandeling als Eugnostos. Dat materiaal wordt al vervolgens al vroeg in de tweede eeuw ‘versneden’ in een vraaggesprek, de Wijsheid van Jezus Christus, tussen de leerlingen en de opgestane heer. Het format doet erg denken aan het afscheidsgesprek in het Evangelie naar Johannes. Wellicht waren de verhalen van Johannes ook daadwerkelijk een inspiratie. Maar de antwoorden zijn niet die van Johannes. Ze zijn gevormd uit een mix van filosofisch, mythologisch, bijbels, en astrologisch materiaal met een scherpe scheiding tussen de geestelijke en fysieke werkelijkheid.
Een ander geschrift, de Brief van de Apostelen, volgt hetzelfde recept, maar nu met materiaal uit de synoptische evangeliën, het Evangelie naar Johannes en het boek Handelingen. Het is expliciet bedoeld om de vragen van deze tijd op meer traditionele wijze te beantwoorden. Jezus is de zoon van God maar ook een mens van vlees en bloed. De Heer, of eigenlijk de schrijver, voorspelt dat de wederkomst ‘over 120 jaar’ zal plaatsvinden, na opeenvolgende oorlogen. Dat zou goed passen bij een datering van dit werk enkele jaren vóór 150.
Veel van zulke openbaringen volgen, zowel gnostisch als niet-gnostisch: aan Petrus, Paulus, Johannes, Jacobus (de broer van Jezus), Hermas, noem maar op. Pseudonieme teksten zijn normaal geworden. De openbaring aan Jacobus vertelt expliciet hoe deze ‘verborgen gnosis’ van Jezus, via Jacobus en nog anderen doorgegeven werd tot het moment van publicatie: na de drie verwoestende oorlogen tussen Rome en Joden.
Gnostisch-christelijke evangeliën
Het Evangelie van Thomas zal ook in deze decennia zo ongeveer de vorm gekregen hebben waarin we het nu lezen: 114 spreuken van Jezus, geselecteerd en geredigeerd om mensen het koninkrijk en de Vader in zichzelf te laten ontdekken. Het wordt op naam gesteld van Thomas, die als enige leerling van Jezus deze geheime woorden gehoord zou hebben. Dat zou de ervaring van de werkelijke schrijver kunnen weergeven als de vertolker van een minderheidsstem in de vroege kerk.
Dit zijn de geheime woorden die de levende Jezus gesproken heeft en die Didymos Judas Thomas opgeschreven heeft, (1) en hij zegt: “wie de uitleg van deze woorden vindt zal de dood niet smaken.”
(…)
(13) … Toen Thomas terugkwam bij zijn metgezellen, vroegen ze hem: “Wat heeft Jezus je gezegd?” Thomas antwoordde hun: “Als ik jullie ook maar een van de woorden vertel die hij tegen me gezegd heeft, zouden jullie stenen oppakken en die naar mij gooien, en dan zou er vuur uit die stenen komen om jullie te verbranden.”
(…)
(113) Zijn leerlingen zeiden tegen hem: “Wanneer zal het Koninkrijk komen?” “Het komt niet door erop te wachten. Het is geen zaak van ‘het is hier’ of ‘het is daar.’ Integendeel, het Koninkrijk van de Vader is al uitgespreid over de aarde, maar de mensen zien het niet.”
Het thema van één discipel die een bijzondere openbaring krijgt zien we ook terug in het Evangelie van Maria, een korte vertelling van de ontmoeting van Maria van Magdala met de opgestane heer. Ook daarin is de opstanding niet materieel, maar de terugkeer van de ziel naar de immateriële werkelijkheid; naar boven en naar binnen. Daarvoor moet ze ontsnappen aan het vlees, de passies en de onwetendheid die proberen om haar hier vast te houden. Maar Maria, en daarmee ook de schrijver, brengt deze boodschap aan alle leerlingen, als de apostel tot de apostelen, en ondanks aanvankelijk protest van Petrus.
Rond het midden van de tweede eeuw tijd staan veel gnostische christenen niet langer binnen de beweging maar nadrukkelijk daar tegenover. Het Evangelie van Judas is een sarcastische polemiek tegen de kerk, geplaatst in de mond van een geestelijke Jezus, in de week vóór de kruisiging (die hij overigens niet nodig heeft om fijn naar het hogere op te stijgen). Het is een herschrijving op basis van de synoptische evangeliën en het boek Handelingen. Volgens de schrijver zijn alle apostelen (en daarmee ook hun latere volgelingen die het avondmaal vieren als offer van Christus) misleid; ze zijn geen volgelingen van Jezus maar van Judas! Die heeft immers als eerste het lichaam van Jezus geofferd. De priesters offeren bovendien de misleide gelovigen, inclusief de kinderen, op het altaar (de doop als watergraf), hopend op een lichamelijke opstanding. Maar dat lichaam, vindt de schrijver, stelt niets voor - anders dan dat het de ziel gevangenhoudt om de kwade engelen en valse goden te dienen. De geestelijke Jezus laat het lichaam met plezier achter in deze kosmos die ten dode is opgeschreven.
Tegen het einde van de tweede eeuw ontstaat het Evangelie van Filippus, waarschijnlijk op basis van de notities van een leraar uit de school van Valentinus. Er zijn twaalf teksteenheden te onderscheiden die goed overeenkomen met gesprekken met doopkandidaten: zeven voorafgaande aan de doopbeslissing, drie tijdens de rituelen en twee daarna. Het boek bevat briljante inzichten in de beperkingen van taal en in zowel de onderdrukkende als de bevrijdende effecten van woorden, symbolen en rituelen. Ook dit werk ziet de apostolische christenen als slaven van de Hebreeuwse God, maar het ziet ook verlossing in de woorden en rituelen van Jezus die de apostelen hebben doorgegeven. De apostolische evangeliën en brieven hebben dus autoriteit maar dan moeten de verhalen over Jezus wel allegorisch en symbolisch uitgelegd worden, vindt deze leraar. Zo staat Maria voor de vrouw in al haar rollen: moeder, zus en partner. Ze staat niet alleen symbool voor de Heilige Geest, de moeder van de mensen, en de goddelijke wijsheid (Sofia), maar ook voor onze ziel, de bruid van Christus. De kus op de mond staat voor het delen van de adem (geest) en daarmee voor gnosis; met dezelfde kus op de mond begroet de opgestane heer zijn broer Jacobus. Het woord voor ‘partner,’ of ‘deelgenoot,’ slaat niet alleen op zakelijke of seksuele gemeenschap maar ook op geloofsgemeenschap.
32 Er waren er drie die altijd met de Heer optrokken: Maria zijn moeder en ‘haar zuster’ en Magdalena, die zijn partner genoemd wordt. Want Maria is zijn zuster en ze is zijn moeder en ze is zijn partner.
33 ‘Vader’ en ‘Zoon’ zijn enkele namen. De ‘Heilige Geest’ is een dubbele naam, want (geesten) zijn overal: ze zijn boven en ze zijn beneden, ze zijn in de verborgen en in de zichtbare (wereld).
De Heilige Geest: hij is in de zichtbare (Zoon) – degene die beneden is, en in de verborgene (Vader) – degene die boven is.
55 Sofia, die de ‘onvruchtbare’ wordt genoemd, zij is de moeder van de engelen en de partner van de Verlosser.
Maria Magdalena: de [Verlosser] had haar meer lief dan de (andere) leerlingen. [Toen ze hem zag,] begroette hij haar meermalen (met kussen) op haar [mond]. De andere [leerlingen waren boos] op [haar. Vragend] zeiden ze tegen hem: “Waarom heeft u haar meer lief dan ons allen?” De Verlosser antwoordde, hij zei tegen hen: “Waarom heb ik júllie niet lief zoals haar?”