Efeze, eind jaren 90
Ondanks de vernederingen, de martelingen en soms zelfs executies, voegen zich steeds meer mensen bij de volgelingen van Jezus. Er is een gemengde groep ontstaan: Joodse en niet-Joodse inwoners van Asia en migranten, waaronder behoorlijk wat Joodse vluchtelingen vanwege de oorlog van 66-73. Velen worden leiders in de gemeenten van Asia. We horen van Johannes (Jochanan in het Hebreeuws) van Patmos, Johannes de Oudste en Johannes de Apostel, die als laatste van de twaalf apostelen stierf rond het jaar 100. Dan is er Aristion, aan wie iemand het later toegevoegde einde van het Evangelie naar Marcus toeschreef. De dochters van Filippus, allen profetessen, zouden verhuisd zijn van Caesarea naar Hiërapolis bij Laodicea. Volgens veel latere bronnen zouden ze Hermione, Eutychis, Irais en Chariline geheten hebben.
In die diverse en snelgroeiende beweging was lang niet iedereen bezig met het einde der tijden. Heel veel mensen deden gewoon hun best er voor elkaar te zijn, de weg van Jezus te bewandelen en een bijdrage te leveren aan hun geloofsgemeenschap. Er werd geleerd en onderwezen, gelezen en gekopieerd, gediscussieerd en gecorrigeerd. Soms werd er zelfs iets nieuws geschreven dat onze visie op God volledig zou veranderen.
Zoals deze drie woorden: ‘God is liefde.’
De ‘school van Johannes’
Johannes had geen school in Efeze. Maar het is opvallend dat na de Joodse oorlog in Efeze nieuwe taal gebruikt wordt om over Jezus, God en de Heilige Geest te spreken. We zien het niet alleen in de Openbaring van Johannes maar vooral ook in het Evangelie van Johannes, en de brieven I, II en III Johannes. En omdat we niet denken dat één en dezelfde persoon al die woorden geschreven heeft, spreken we van de ‘school van Johannes.’
Ze gebruiken een beperkte maar uiterst effectieve woordenschat die de goddelijke heerlijkheid, nabijheid en eenheid onder woorden brengt. Denk bijvoorbeeld aan het Lam dat de zonden van de wereld draagt, aan de bruid en de bruidegom en aan de ‘ik ben’-woorden van Jezus: de alfa en de omega, het begin en het einde, het woord van God, het licht, het levende water, de waarheid en ga zo maar door. Zie de nadruk op de eenheid van Vader en Zoon en alle kinderen van God, de Heilige Geest als trooster, het eeuwige leven als het kennen van God, de liefde van God voor de wereld en het ene gebod van de liefde.
Zijn dat geen woorden die onze kijk op God en het evangelie diep beïnvloed hebben?
De schrijvers en hun rollen
Het is niet met zekerheid te zeggen wie het evangelie en deze brieven geschreven hebben. Maar dat betekent niet dat de lezers geen indruk van de impliciete schrijver(s) kregen. In het Evangelie naar Johannes komen een Getuige van de losse gebeurtenissen, een Samensteller van het Evangelie en een Eindredacteur naar voren die dezelfde woorden gebruiken als de schrijvers van de verschillende brieven.
De Getuige. De losse episoden worden verteld in het retrospectief van de leerlingen. Enkele keren merkt de Getuige op hoe ze achteraf pas begrepen wat ze met Jezus beleefd hadden. Op verschillende plekken komen we daarbij de ‘discipel die Jezus liefhad’ tegen: bij het avondmaal, aan het kruis en bij het lege graf. Zijn rol als Getuige wordt onthuld in het slotwoord dat de Eindredacteur toevoegt:
Joh 21:24 Dit is de leerling, die van deze dingen getuigt en ze opgeschreven heeft; en wij weten, dat zijn getuigenis waar is,
De Samensteller. Vervolgens is er de rol van de Samensteller die zichzelf en zijn impliciete lezers/luisteraars laat zien in het voorwoord en het eerste slotwoord:
Joh 1:1 In den beginne was het Woord, … 14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd…
Joh 20:3o Jezus heeft nog wel veel meer tekenen gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen die niet beschreven zijn in dit boek 31 maar deze dingen zijn opgeschreven opdat jullie mogen geloven dat Jezus de Christus is, de zoon van God en opdat jullie, gelovend, leven mogen hebben in zijn naam.
De Samensteller is dus óók een getuige. Het zou om hetzelfde personage kunnen gaan of om een andere leerling van Jezus die ook naar Efeze was gekomen en betrokken werd bij het schrijfproces. In ieder geval presenteert hij zich met vrijwel dezelfde woorden als de schrijver van I Johannes:
I Joh 1:1 Dat wat van den beginne was, wat wij gehoord hebben, dat wat wij gezien hebben met onze ogen, dat wat wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens…
I Joh 5:13 Deze dingen heb ik jullie geschreven, opdat jullie mogen weten dat jullie eeuwig leven hebben, jullie die geloven in de naam van de zoon van God.
De Eindredacteur. Tenslotte is er de Eindredacteur, het personage dat het tweede slotwoord schrijft en verantwoordelijk is voor de uiteindelijke versie van het Evangelie naar Johannes. Hij gebruikt dezelfde woorden als de schrijver van de korte briefjes II en III Johannes, die zichzelf voorstelt als de ‘Oudste:’
Joh 21:24 Dit is de leerling, die van deze dingen getuigt en ze opgeschreven heeft; en wij weten, dat zijn getuigenis waar is,
III Joh 12 …wij getuigen ook; en jullie weten, dat ons getuigenis waar is.
In III Johannes gaat het getuigenis over de betrouwbaarheid van ene Demetrius. De lezers van het briefje kunnen het getuigenis over Demetrius vertrouwen omdat ze de Oudste kennen als betrouwbaar. Evenzo kunnen ze het opnieuw uitgebrachte Evangelie vertrouwen omdat de Eindredacteur de geliefde leerling betrouwbaar vindt. De rol van Eindredacteur moet dus vervuld zijn door een ander personage dan de Getuige.
We zullen alle drie de rollen nog wat beter bekijken.
De Getuige en de verschillen met Marcus, Matteüs en Lucas
Het eerste wat opvalt is dat er in het Evangelie van Johannes maar een paar verhalen verteld worden, soms met abrupte overgangen. Ze zijn veel langer dan de korte verhaaltjes in de eerdere drie evangeliën. Een goed voorbeeld is het verhaal van de wonderbare spijziging in hoofdstuk 6. De eerste 21 verzen volgen hetzelfde verloop als Marcus, Matteüs en Lucas. Maar daarna gaat het nog 50 verzen door in de vorm van een rede van Jezus, debatten met tegenstanders en de impact op de leerlingen. Een gebeurtenis uit het leven van Jezus wordt daarmee uitgebouwd tot een preek in verhaalvorm.
Het tweede verschil is dat Jezus daarbij vrijelijk praat, terwijl de andere evangeliën bestaande oneliners en gelijkenissen combineren tot een groter geheel. Daar heeft het eindresultaat iets onnatuurlijks, alsof de tekst ingedikt is. Bij Lucas zie je dat effect als je de woorden van Jezus vergelijkt met de veel vrijere toespraken van anderen in Handelingen. Johannes gaat veel minder terughoudend om met de woorden van Jezus en is niet bang om actuele zaken uit zijn eigen tijd erin te verwerken, zoals bijvoorbeeld de spanning met de synagogen. Hij zegt ook expliciet dat de Heilige Geest de gelovigen na Jezus’ afscheid zijn woorden zal blijven spreken. Bovendien spreekt Jezus in het vocabulaire van de ‘school van Johannes,’ wat je natuurlijk het best ziet als je het vergelijkt met een brief als I Johannes. Die stijl van spreken zie je maar af en toe in de andere evangeliën (bijvoorbeeld Lucas 10:22).
Efeze, festival in de tempel van Artemis, één van de zeven wereldwonderen © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Een derde verschil is de nadruk op Jeruzalem. Marcus vat het verhaal van Jezus samen in drie stappen: het begin in Galilea, de transfiguratie in de bergen en het einde in Jeruzalem. Matteüs en Lucas nemen dat over als de kern en ruggengraat van hun verhaal. Het Evangelie naar Johannes daarentegen bevat vooral verhalen die spelen in Jeruzalem tijdens de verschillende Joodse feesten waarop Jezus de stad en haar tempel bezocht. Was dat omdat zijn lezers al de beschikking hadden over die andere evangeliën? Was het omdat de schrijver oorspronkelijk uit Jeruzalem kwam? Of was hij na Jezus’ kruisiging vooral actief in steden zoals Jeruzalem en Efeze en selecteert hij verhalen die aansprekend zijn voor zijn publiek daar?
Tenslotte valt op dat er geen lijst is van leerlingen of van de Twaalf. Enkelen van hen worden vaker genoemd zoals Petrus, Andreas, Filippus, Nathanaël, Judas en Thomas, maar meestal wordt er geen onderscheid gemaakt. En dan is er nog één leerling die dicht bij Jezus en Petrus stond maar wiens naam ongenoemd blijft: de ‘leerling die Jezus liefhad.’
De Samensteller en de Eindredacteur
De verhalen van Johannes werden vervolgens bewerkt, eerst door de Samensteller en daarna door de Eindredacteur. In die rollen moest er geselecteerd, gearrangeerd en geredigeerd worden.
Het verhaal van de tempelreiniging en het gesprek met Nicodemus (2:13-3:36) is misschien naar voren gehaald in de tijd; de andere evangeliën plaatsen de tempelreiniging kort voor de kruisiging. Nu geeft het een soort ‘propositie’ aan het begin: “Want God had de wereld zó lief dat hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die op hem vertrouwt niet verloren hoeft te gaan maar eeuwig leven mag hebben.”
Zonder de ‘afscheidsrede’ in hoofdstuk 14 tot en met 17 in lijkt het verhaal van het laatste avondmaal meer op dat van de andere evangeliën en we zien dat bij later hergebruik van dit raamwerk (vragen en onderwijs) de vragen van de leerlingen vooral aan de opgestane Heer gesteld worden. Soms lijkt het alsof hier meerdere versies van hetzelfde materiaal zijn samengevoegd. Jezus klaagt bijvoorbeeld dat niemand vraagt waar hij heen gaat (16:5), terwijl Petrus dat eerder in het gesprek wel degelijk gedaan heeft (13:36). Het lijkt erop of een derde persoon voorzichtig de woorden van de Verteller in elkaar heeft willen schuiven in plaats van zelf een nieuwe versie te schrijven.
Was de apostel Johannes de Getuige?
De Eindredacteur onthult in het slotverhaal dat de ‘geliefde leerling’ de Getuige is. Deze leerling is meer nog dan de anderen intiem met Jezus. Hij ligt aan zijn borst bij het laatste avondmaal. Als enige van de leerlingen staat hij aan het kruis met de drie Maria’s en de zus van Maria. De stervende Jezus verbindt zijn moeder Maria met hem als waren zij moeder en zoon, en zij komt vanaf dat moment bij hem thuis wonen. Als Maria van Magdala op paasmorgen het graf van Jezus leeg aantreft, snelt ze terug naar hem en Petrus en hij rent als snelste van de twee naar het graf. Aan het einde zien we beiden terug bij het vissen op de Zee van Tiberias waar de Getuige als eerste de Heer herkent die hen vanaf de oever toeroept.
De Getuige breekt ook af en toe door als hij commentaar geeft in retrospectief, zoals bij de intocht in Jeruzalem: “Zijn leerlingen begrepen dit eerst nog niet, maar later pas, toen Jezus verhoogd was.” Ook toen hoorde de geliefde leerling dus bij deze groep.
Van oudsher heeft de kerk de geliefde leerling met de jongste apostel Johannes geïdentificeerd (in ieder geval vanaf de kerkvader Irenaeus die rond het jaar 125 in Smyrna was geboren). Hij behoorde immers tot Jezus’ drie meest vertrouwde leerlingen, met zijn broer Jacobus en met Petrus. Men erkende en erkent daarbij wel dat dit een heel ander evangelie was met andere gebeurtenissen in een andere schrijfstijl. Een ‘geestelijk evangelie,’ noemden ze het.
De eerste leerlingen van Jezus kwamen niet uit de lucht vallen. Het zullen vooral vrienden en neven zijn geweest die ook Johannes de Doper volgden. De broers Jacobus en Johannes worden genoemd als de zonen van Zebedeüs en van Salomé, die de zus van Maria kan zijn geweest. Ze zullen dan veel met elkaar opgetrokken hebben toen beide gezinnen in Kapernaüm woonden (Joh 6:42). Het is goed mogelijk dat Salomé en haar zoon Johannes bij het kruis stonden toen de volwassen leerlingen van Jezus gevlucht waren. Het is in dat geval logisch dat Maria eerst bij hun in huis kwam toen na haar man ook haar oudste zoon gestorven was.
Maar belangrijker voor degenen die Johannes als de Getuige accepteren is deze overweging: Hoe kon iemand in de eerste eeuw zo vrij met de woorden van Jezus om te gaan terwijl de auteurs van Marcus, Matteüs en Lucas dat niet durfden? En waarom ging ondanks die vrijheid een Eindredacteur zo voorzichtig om met de woorden van de Getuige? Hoe kan een evangelie dat zo anders was, zo snel en algemeen geaccepteerd worden in de gemeenten? Waarom konden de kerkvaders dit evangelie niet gewoon als een vervalsing afwijzen toen het zo enthousiast door ‘ketters’ gebruikt werd op naam van Johannes? Waarom dat alles, - tenzij Johannes werkelijk op de een of andere manier bij de totstandkoming ervan betrokken was geweest?
Andere theologen, en zij zijn in de meerderheid, hebben hier grote moeite mee: een neef en intieme vriend van Jezus als evangelie-schrijver. “Hoe kan een Galilese visser zoiets schrijven?” Maar Johannes was een tiener toen hij Jezus ging volgen. In de dertig jaar daarna ontpopte hij zich als ‘pilaar van de gemeente’ in het tweetalige Jeruzalem (Gal 2:9) en vervolgens zou hij nog drie decennia in Efeze hebben gewerkt. Dat geeft ook een mogelijke verklaring waarom hij graag verhalen vertelde die pasten in de stad Jeruzalem en bij de feesten in de tempel. Ze pasten daarmee ook goed in de stad Efeze waar de wereldberoemde tempel van Artemis stond. “Maar hoe kan een ooggetuige zo afwijken van de andere evangelisten?” Dat is alleen een goed argument als Johannes een biografie van Jezus had willen maken. Misschien moeten we accepteren dat het genre van deze verhalen toch echt anders was dan dat van de synoptische evangeliën. Vroege kerkvaders wezen er al op dat het onderwijs van Johannes minder ging om met het historische verhaal van Jezus en meer om de spirituele interpretatie daarvan. Zijn onderwijs waren meer verhalende ‘preken,’ die pas later door anderen zijn samengevoegd tot een ‘geestelijk’ evangelie.
Ik vergelijk ze wel eens met de dialogen van Plato die nog maar 25 was toen Socrates stierf. Toch wist hij de tientallen jaren daarna vele lange gesprekken met zijn leermeester woord-voor-woord te beschrijven. Niemand gelooft dat die dialogen precies weergeven wat er toen besproken is; Plato dramatiseert zijn eigen onderwijs. Maar waarom denken we dan toch dat Socrates tot ons spreekt door Plato’s dialogen heen? Is dat omdat we vermoeden dat Plato de leerling was die Socrates het best begreep, ook na zijn dood? Dát is hoe dit evangelie gelezen wil worden. Niet als proces-verbaal van een ooggetuige maar als het getuigenis van de leerling die Jezus ook na zijn dood zo diep liefhad en zo goed zijn boodschap vertaalde in de verhalen die hij de mensen vertelde.
Het verhaal van Johannes
Probeer het eens. Lees deze verhalen eens als de verhalen van een jonge visser die zijn oudere neef Jezus intens liefhad. Die twee jaar lang met hem stad en land afliep om mensen te laten zien dat ze kinderen van God zijn en broers en zussen van elkaar. Die zijn neef en daarna zijn eigen broer zag sterven voor die boodschap. Die na de kruisiging zestig jaar lang leiding heeft gegeven in een geloofsgemeenschap die de schriften bestudeerde, waar Joden en niet-Joden discussieerde over het evangelie, de armen gesteund werden en de gelovigen leerden wie en wat Jezus was. Die een intieme geestelijke band met Jezus bleef ervaren en daaruit leefde en sprak. Luister hoe hij met zijn broeders en zusters in Jeruzalem en daarna in Efeze communiceert door verhalen te vertellen uit hun eigen stadsomgeving, door het spreken van Jezus weer tot leven te wekken en daarbij ook hun problemen van dat moment te benoemen. Zie hoe hij niet de twaalf apostelen of zichzelf met naam en toenaam centraal te stelt maar simpelweg het leerling zijn van Jezus. Hoe hij iedereen uitnodigt elkaar lief te hebben en zich de geliefde leerlingen van Jezus te weten.
Johannes, fragment van het Fresco van de Goede Herder,
Catacombe van St Thecla in Rome, 4e eeuw.
Opmerking voor gesprekskringen: Je zou de bespreking van het hoofdstuk hier in tweeën kunnen splitsen.
Schijn of werkelijkheid?
Wát is Jezus?
Johannes heeft van jongs af aan meegemaakt hoe die vraag steeds opnieuw beantwoord werd. In Galilea kwam hij tot de conclusie dat Jezus de beloofde Christus is; in Jeruzalem, na de opstanding, begreep hij dat hij de Heer zelf is die zal komen uit de hemel. Hij maakte mee hoe het evangelie zich verspreidde rond de Middellandse Zee onder niet-Joden die moeite hadden met het idee van een lichamelijke opstanding. We lazen over hen in I Korintiërs 15 en 16 en in II Timoteüs 2 en zien het nu terug in deze tijd: het is moeilijk om te geloven in een lichamelijke opstanding. De geest is toch hoger dan het vlees? Moet je de opstanding niet iets zien als iets geestelijks, een soort ontwaken, wat al plaatsgevonden heeft als je tot geloof, tot verlichting komt? God is toch immaterieel, geestelijk?
Ja, God is geest, antwoordde Paulus al toen die vragen in zijn tijd gesteld werden; Jezus is naar het lichaam gestorven om nu levendmakende geest in ons te zijn. Maar hij heeft het lichaam dat hij zelf geschapen heeft, lief. Wij mensen zijn niet alleen spirituele wezens, maar ook psychisch en lichamelijk; we zijn onszelf niet zonder ons lichaam. De geest wijst ons bezielde lichaam niet af: ze wekt het tot leven. Nu al met hart en ziel en symbolisch in de doop, maar straks ook als de Heer terugkomt om ons met God te verenigen. Natuurlijk, materieel vlees en bloed kunnen niet opstijgen tot het immateriële koninkrijk van God, maar God zal de schepping en ons lichaam vernieuwen en transformeren. En Paulus onderbouwde toen zijn argument met de algemene en ook door zijn opponenten erkende verhalen van de verschijningen van de opgestane Heer aan zijn leerlingen.
Inmiddels zijn we dertig, veertig jaar verder. De meeste volgelingen van Jezus lijken tot het besef gekomen dat als Jezus nú en tot in eeuwigheid één is met de Vader, hij dat ook al moet zijn geweest vóórdat hemel en aarde geschapen werden. God is immers eeuwig en onveranderlijk. De Heer die ten hemel opgevaren is, is dan dus eerst vanuit die hemel in onze werkelijkheid afgedaald. En dat geeft ook de twijfelaars aan de lichamelijke opstanding nieuwe stof tot nadenken.
Sommigen, zoals ene Cerinthus in Efeze, stellen nu dit soort vragen: Is de eeuwige Zoon van God, de geestelijke Christus, niet afgedaald op de mens Jezus, de zoon van Jozef en Maria, in de doop, zoals we in het Evangelie naar Marcus lezen? Liet deze geestelijke Christus niet het lichaam van de mens Jezus achter aan het kruis toen dat de laatste adem uitblies? Een God kan toch niet lijden? Is het niet die eeuwige, geestelijke Christus die de leerlingen ontmoet hebben als de opgestane? En zullen ook wij niet in geestelijke vorm voortleven als we dit lichaam achter ons laten? Nee, zeggen anderen, met Matteüs en Lucas in hun hand, Jezus is de Christus, naar geest, ziel én lichaam. De zoon van Maria is de eeuwige Zoon van God, zijn lichaam is uit de Heilige Geest verwekt in de maagd Maria. Je kunt zijn liefde niet los zien van het lichaam waarmee hij ons heeft liefgehad. Hij is lichamelijk opgestaan uit de doden. Zijn graf was leeg.
Enkelen vragen door: Maar als zijn menselijk lichaam uit de Heilige Geest verwekt is, was dat dan wel een volledig menselijk lichaam? Als we aanvaarden dat Jezus de Christus is, dat de Zoon van God de zoon van Maria is, moet je dan niet concluderen dat het lichaam van Jezus van meet af aan een immaterieel lichaam moet zijn geweest? Dat zijn lijden schijn was? Zou de volmaakte Zoon van God zich werkelijk vervuilen met een vergankelijk vleselijk lichaam dat voedsel verteert en zelf verteerd zal worden? En laten niet juist de verhalen van de Verteller zien dat God geest en waarheid is, dat de Jezus die daarin spreekt niet aards was maar hemels, dat hij van God was neergedaald om ons te redden uit deze corrupte wereld waarover de satan regeert? Hij hoefde toch ook niet lichamelijk mens te worden als hij niet kwam om onze lichamen te redden, zeggen ze. Hij verscheen aan ons om onze ziel te bevrijden uit dit lichaam en om haar in de geest te verenigen met God.
De Samensteller moet er niets van weten. Boos wordt hij ervan, leugens vindt hij het. De Getuige heeft het lichaam van Jezus liefgehad, inclusief de honger en de dorst en de ziekten en de moeiten op hun lange tochten samen; ja, zelfs zijn adem in de ochtend ga je missen als hij niet meer naast je wakker wordt. Deze leerling heeft hem zien lijden en sterven. Hij heeft gehuild toen dat lichaam van het kruis werd gehaald en in het graf werd gelegd. En hij heeft het graf leeg gezien.
De dertiger Polycarpus, die later bisschop zou worden van het nabijgelegen Smyrna, zou verteld hebben hoe de oude Johannes rechtsomkeert maakte toen hij Cerinthus zag in een badhuis in Efeze. “Wegwezen, want daar zit de vijand van de waarheid. Als we hier blijven stort het dak in,” zou Johannes gezegd hebben.
Efeze, het grote badhuis aan de haven © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
De Samensteller en schrijver van I Johannes: “Het woord is vlees geworden”
De verhalen van Johannes werden samengebracht in een doorlopend verhaal, met een voorwoord en een slotwoord door de Samensteller. Hij wilde daarmee het unieke perspectief van Johannes op de Vader, de Zoon en de Heilige Geest doorgeven. Maar hij wilde ook voorkomen dat de verhalen van de Verteller verkeerd gelezen zouden worden met de bril van Cerinthus. Daarom benadrukt hij dat Jezus de Christus zelf is, de zoon van God. “Het woord is vleesgeworden.” Botter, tastbaarder kan hij het niet zeggen. Dat zie je in de proloog en dat zie je in de verschijning van de opgestane Jezus aan de ‘ongelovige Thomas’ waarmee hij het Evangelie afsluit: “breng je vinger hier en onderzoek mijn handen, breng je hand hier en voel [de wond] in mijn zij; wees niet ongelovig maar gelovig.” Denk aan de schrijver van I Johannes: “wat we gezien hebben met onze ogen hebben we gevoeld met onze handen.” Uit de wond in Jezus’ zij stroomden bloed en water, een duidelijk bewijs van zijn dood. En Thomas antwoordt met een geloofsbelijdenis: “Mijn Heer en mijn God!” Dat waren dezelfde woorden waarmee keizer Domitianus zich tegen het eind van zijn regering liet aanspreken. Dezelfde woorden die de gouverneur van Asia van de christenen eiste als ze offers brachten voor de beeltenis van de keizer om hun leven te behouden.
Het is uit het geschrevene niet voor honderd procent duidelijk of de Samensteller dezelfde persoon is als de Getuige. Hij kan ook dezelfde persoon zijn als de Eindredacteur óf een derde individu. Maar het is wel duidelijk dat de Samensteller dezelfde is als de schrijver van I Johannes, zoals we gezien hebben. Het is misschien wel de mooiste en meest radicale brief die ooit geschreven is over God. De brief leert ons dat wie liefde doet daarin God ervaart, want ‘God is liefde.’ Dat wie in liefde blijft handelen niet kán zondigen – nee, niet dat je geen fouten zou maken, maar ze kunnen geen scheiding meer brengen tussen jou en God.
Maar pas op. Tegen het einde van die eerste eeuw steken nieuwe dwalingen de kop op: de beweringen dat Jezus niet dezelfde is als de Christus of dat Jezus Christus geen gewoon lichaam had. Dat noemt de schrijver de leer van de ‘anti-christus’ omdat het de essentie van zijn liefdesdaad aantast. Als zijn lijden schijn is, dan is ook zijn liefde schijn. Nee, zegt daarom de schrijver, niet alleen de doop was echt, het bloed van het kruis was dat evenzeer. Het water én het bloed én de Geest zeggen hetzelfde: De mens Jezus is de zoon van God. De liefde die hij ons toont in zijn lichaam is de liefde van God. Blijkbaar zijn er leraren opgestaan die dat lichamelijke lijden nu ontkennen. Daarom roept de schrijver de volgelingen op om hun geesten te testen en bij de Geest te blijven waarmee ze ‘verzegeld zijn’ (mogelijk een verwijzing naar hun doopbelofte en zalving) en de verkondiging die ze vroeger gehoord hebben.
De Eindredacteur en schrijver van II en III Johannes: Jezus’ lijden was echt
Er is vrijwel niemand die twijfelt aan de echtheid van III Johannes. Het heeft alle kenmerken van een korte brief en het claimt geen gezaghebbende boodschap of beroemde afzender. Er staat simpelweg: “De presbyter,” ofwel de Oudste. Er is wel geopperd dat II Johannes een latere brief is naar het voorbeeld van III Johannes, maar de meeste theologen zien daarvoor geen doorslaggevend bewijs.
Wat de naam is van deze Oudste kunnen we niet uit zijn eigen woorden afleiden. Maar oude bronnen spreken van nog een Johannes. Papias, die een dertiger moet zijn geweest toen het Evangelie naar Johannes en deze brieven in of rond Efeze geschreven werden en die tien of twintig jaar later bisschop van het nabijgelegen Hiërapolis werd, spreekt over twee verschillende Johanessen die woorden van de Heer doorgaven: de één was de Apostel en de ander de Oudste. Ook de Oudste zou Jezus nog gehoord hebben.
Wie de briefjes beluistert hoort er de stem in van een herder die bezorgd is over huisgemeenten die bedreigd worden door de dwaalleer dat Jezus Christus niet met een echt lichaam was geboren, gekruisigd en opgestaan, of die de gezanten die hij stuurt, zoals Demetrius, geen gastvrijheid bieden en niet toestaan om de mensen tegen zulke dwaalleer te waarschuwen in de bijeenkomsten. II en III Johannes zijn briefjes die de oudste meegaf aan zijn gezanten. Zo konden ze spreken uit zijn naam en het verlangen aanwakkeren hem weer te ontmoeten.
We zagen al dat de Eindredacteur een beroep deed op de reputatie van de geliefde leerling om de betrouwbaarheid van het pas uitgebrachte Evangelie te benadrukken. Hij doet dat nog een keer heel specifiek in bijzin bij het verhaal van de kruisiging, juist als een soldaat een lans gestoken heeft in de zij van de gestorven Jezus en daar water en bloed uit stroomt:
Joh 19:35 En [de geliefde leerling] die het gezien heeft, heeft getuigd en zijn getuigenis is waar; en die man weet dat hij waarachtig spreekt opdat ook jullie mogen geloven.
Het gaat de Eindredacteur dus om hetzelfde als de Oudste: hij wil de lezers ervan overtuigen dat Jezus een echt lichaam had en echt had geleden.
Lees het verhaal eens in Joh 21, na het eerste slot, dat door de Eindredacteur moet zijn toegevoegd. Het is een vissersverhaal met details die alleen een visser kan weten, één van de vele verhalen van Johannes zelf die niet waren uitgekozen door de Samensteller. Maar de Eindredacteur voegt het alsnog toe om twee redenen. Allereerst omdat de zwaar bedroefde Petrus, die Jezus verloochend had, opnieuw aangesteld wordt als herder van Jezus’ schapen. Misschien was dat actueel. Misschien waren er leiders in Asia die onder druk van de vervolgingen, Jezus verloochend hadden en die net als Petrus opnieuw in hun ambt bevestigd werden. Daarnaast is er de voorspelling over de executie van Petrus en het lot van de geliefde leerling. Velen, misschien zelfs de Eindredacteur zelf, hadden daaruit de verwachting gevoed dat de Heer zou terugkomen vóór het sterven van zijn laatste leerling. Maar dat bleek onjuist. De geliefde leerling is gestorven en de Heer is nog steeds niet teruggekomen. De gemeente moet nu verder. Maar Jezus heeft hen niet als wezen achtergelaten. Ze hebben niet alleen de Heilige Geest om hen te troosten, er zijn ook beproefde en gelouterde herders om hen te leiden.
De liefde blijft
“Het Woord is vlees geworden” en “God is liefde.” Hoe revolutionair dat is besef je pas als je de toen populaire Grieks-Romeinse filosofen leest zoals de stoïcijnen. De logos is voor hen de Rede, de van God gegeven natuurwet, en dat wat orde aanbrengt in de wereld. Zij stellen dat mensen door het volgen van de immateriële logos, de hoogste ratio, bestand zijn tegen lichamelijk lijden. Daarvoor moest je je niet laten leiden door je emoties; apatheia was de oplossing.
Maar het woord van God, in het Aramees zijn memra, is meer dan de logos. Het benadrukt Gods betrokkenheid vol compassie en creativiteit. God openbaart zich aan mensen in de schepping, in de schriften en in ons binnenste. God is liefde. Hij is niet apathisch, hij is niet de Onbewogen Beweger van Aristoteles. Hij is persoonlijk, betrokken en actief.
Johannes zegt ‘nee’ tegen de bewering dat God niet kan lijden of voelen, dat Hij niets heeft met de schepping of het lichaam. Als God liefde is, dan is 'God' het diepste wat mensen kunnen voelen en het grootste wat mensen kunnen doen voor elkaar. God is de liefdesdynamiek van vader en zoon, van bruid en bruidegom en van zijn Geest in onze geest. Door die gemeenschap worden wij opgenomen in de liefde, in die goddelijke eenheid. God gebeurt.
Eeuwig leven, zegt Johannes, is niet het ontsnappen uit deze wereld naar een immateriële werkelijkheid. Het is God kennen en Jezus Christus, die hem in onze lichamelijke werkelijkheid doet kennen. “Niemand heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren God, die aan de boezem van de Vader is,” zoals de geliefde discipel aan de boezem van Jezus lag, “die heeft Hem bekend gemaakt.”
Het eeuwige leven begint met liefhebben.
Hoe vond je dit hoofdstuk?
Met jullie scores kijken we welke hoofdstukken verbeterd moeten worden. Heb je daar concrete ideeën over, stuur dan een e-mail.
Praat mee
Ga vanaf hier naar de suggesties voor geïnteresseerden, voor geloofsgroepen of voor theologen. Of lees eerst nog even verder voor wat achtergrondinformatie.
Achtergrond: De reizen van Jezus naar Jeruzalem
Nu we de verhalen van de vier evangelisten beter hebben leren kennen, kunnen we nog eens kijken naar de reizen van Jezus naar Jeruzalem in het Evangelie naar Johannes.
We hebben Marcus leren kennen als een vlotte schrijver. Na een inleiding rondom de doop, springt het verhaal naar de arrestatie van Johannes de Doper. In Galilea gaan Jezus en zijn vrienden door met de boodschap van de Doper. De vissersverhalen laten zien dat dit in de winter is. In de lente, als het gras groent, wordt Johannes onthoofd en Jezus wijkt uit naar Libanon waar in de buurt van Caesarea Filippi, niet ver van de berg Hermon, een transformerende ervaring volgt, het keerpunt van het evangelie. Jezus begrijpt dat hij zal sterven in Jeruzalem. Opnieuw springt het verhaal voorwaarts: tegen Pasen het jaar daarop trekken Jezus en zijn vrienden naar Jeruzalem, waar hij gearresteerd en gekruisigd wordt. Marcus is dus een echt verhaal, met een start, een keerpunt en een eindpunt. Het is daarmee ook een selectief verhaal. Marcus vertelt niets over de periode waarin Johannes heel het volk bereikt met zijn boodschap, over de tijd tussen Jezus' doop en de arrestatie van Johannes, of over de acht, negen maanden tussen de transformatie op de berg en de laatste reis naar Jeruzalem.
We zagen ook dat Matteüs en Lucas de driedelige structuur van Marcus in stand houden, maar er vijf delen van maakten door er de geboorteverhalen en opstandingsverhalen aan toe te voegen. Tegelijkertijd hebben ze de drie delen zelf verrijkt met meer daden en vooral meer woorden van Jezus. Maar het geografische schema van Marcus bleef in stand: een beginpunt in Galilea, een keerpunt in het noorden en het einde in Jeruzalem. Bij Lucas komt dat wat geforceerd over. De geografische aanwijzingen in het lange reisverslag van Lucas 9:51-19:41 wijzen op verschillende routes en daarmee dus ook verschillende reizen van en naar Jeruzalem. Alleen komt Jezus er nooit vanwege het geografische schema waarin het verhaal verteld wordt.
We hoeven dus niet op voorhand de historische waarachtigheid of waarschijnlijkheid van de reizen naar Jeruzalem in het Evangelie naar Johannes af te wijzen. Sterker nog, als we Lucas en de Handelingen kritisch lezen, zijn er voldoende aanknopingspunten voor het verkennen van een onderliggend historisch raamwerk dat redelijk goed past bij de reizen van Jezus in het Evangelie naar Johannes.
Een landkaart van Palestina vind je hier.
- Leerlingen van Johannes. Volgens Luc 3:1 stond Johannes de Doper op als profeet in het 15e jaar van keizer Tiberius (bij ons van halverwege 28 tot halverwege 29). Hij doopte in zijn tijd 'heel het volk.' Hand 13:24-25 geeft aan dat hij pas tegen het eind van loopbaan sprak over de Messias (de passage in Luc 3:15-18). Hand 1:21 en Joh 1:28-41 suggereren allebei dat Jezus en zijn vrienden eerst een tijdlang leerlingen waren van Johannes de Doper, voordat Johannes de Doper zijn leerlingen op Jezus wees. Daarbij past ook dat Petrus en Andreas in Joh 1:45 nog in Bethsaïda wonen, terwijl Petrus na de arrestatie van Johannes de Doper blijkbaar getrouwd is en bij zijn schoonmoeder woont in Kapernaüm (Luc 4:38).
- Vroege activiteiten van Jezus en zijn vrienden in Judea. Joh 3:22 en Luc 4:44 (maar niet in alle handschriften) spreken allebei over activiteiten van Jezus en sommige van zijn vrienden in Judea. Joh 2-4 speelt voor de arrestatie van Johannes de Doper (3:24). We zien Jezus met Pasen in Jeruzalem en op doorreis in Samaria. Het was vooral in de zomer dat de reis tussen Jeruzalem en Galilea niet door de bloedhete Jordaanvallei voerde maar door het vijandige Samaria.
- Een feest in Jeruzalem. Het niet bij naam genoemde feest in Jeruzalem in Joh 5:1, waar Jezus alleen naar toegaat, heeft geen parallel in de overige evangeliën. De tekst in 5:33-35 suggereert dat Johannes inmiddels gearresteerd is.
- Het startpunt in Marcus. In Marcus begint de missie van Jezus pas echt in Galilea nadat Johannes de Doper gearresteerd is. Daar verzamelt hij de twaalf en gaan ze de dorpen en steden rond. De visverhalen moeten we plaatsen in de winter.
- De 5.000 mannen. Na enkele maanden wordt Johannes onthoofd. Vijfduizend mannen verzamelen zich rond Jezus. Volgens Mar 6:39 is het gras groen, wat past bij de melding in Joh 6:1 dat het bijna Pasen was. Volgens Johannes wilden ze Jezus 'koning' maken. Het lijkt erop dat hij, de opvolger van de onthoofde Johannes, reden heeft om voor zijn leven te vrezen.
- Het keerpunt in Marcus. Jezus trekt zich terug naar het noorden en verblijft zoveel mogelijk buiten Galilea. De transformatie op de berg heeft geen parallel in het Evangelie naar Johannes, maar wel de woorden van Petrus dat hij de Messias is (Mar 9:29 en Joh 6:69). Marcus slaat vanaf hier de nodige maanden over tot de laatste reis naar Jeruzalem, Lucas maakt van al het materiaal een lange reis van de transformatie tot de kruisiging (Luc 9:51-19:41).
- Reizen tussen Galilea en Jeruzalem in Lucas. De geografische informatie in Lucas wijst op meerdere routes en daarmee ook op meerdere reizen tussen Galilea en Jeruzalem:
- In Luc 9:52 reist Jezus door Samaria naar Jeruzalem en niet door de Jordaanvallei (wat verklaarbaar zou zijn vanwege de zomerhitte ofwel vanuit de wens om niet herkend te worden). Vers 58 geeft aan dat Jezus geen veilig thuis heeft.
- In Luc 10:38 is Jezus bij Martha en Maria, in Bethanië bij Jeruzalem. Lucas laat de plaatsnaam weg.
- Luc 13:31-35 spreekt van het gevaar dat Jezus loopt in de gebieden van Herodes Antipas (Galilea en de oostelijke Jordaanvallei. Jezus lijkt afscheid te nemen van een stad die hij al vaak bezocht: 'Jeruzalem, Jeruzalem, (..) Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild. Jullie stad wordt aan haar lot overgelaten. Ik verzeker jullie: jullie zullen mij niet meer zien, tot de tijd komt dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’
- Luc 17:11 is curieus: Op weg naar Jeruzalem reist Jezus door 'Samaria en Galilea' in plaats van de Jordaanvallei en Jericho. Dit is alleen logisch als hij eerst noordwaarts moet, bijvoorbeeld om de vrouwen op te halen in Galilea (Luc 23:49). Ze gaan in 18:31-35 mee op zijn laatste reis naar Jeruzalem voor Pasen. Nu gaan ze zuidwaarts door de Jordaanvallei, langs Jericho.
- Reizen tussen Galilea en Jeruzalem in Johannes. Het is goed mogelijk dat de informatie in Lucas niet chronologisch geordend is. Lucas kan eenvoudigweg wat losse reisverhalen bij elkaar gebracht hebben. Aan de andere kant passen de reizen in Johannes zo goed bij de geografische informatie in Lucas dat je je afvraagt of er geen gedeelde historische werkelijkheid onder ligt:
- In Joh 7 reist Jezus in het geheim naar Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest, in de vroege herfst. Daar, beschermd door de feestende massa, treedt hij weer publiekelijk op.
- In de winter (Joh 10:22) is hij opnieuw in Jeruzalem voor Chanoeka.
- Na Chanoeka verblijft hij in de oostelijke Jordaanvallei (10:40). Op verzoek van Martha en Maria komt hij naar Bethanië omdat hun broer Lazarus ziek is (11:1). Na de opschudding (Jezus wekt Lazarus op uit de dood, vertelt Johannes), is het er niet meer veilig voor Jezus.
- Jezus duikt onder in het woestijnplaatsje Efraïm, in het noorden van Judea (11:53-54). Met Pasen (11:55) gaat Jezus met zijn discipelen én de vrouwen (19:25) voor de laatste keer naar Jeruzalem. Jezus moest dus eerst noordwaarts. Zes dagen voor het feest komen ze in Bethanië aan, wat op de route ligt als ze door de Jordaanvallei zuidwaarts zijn getrokken.
- Het eindpunt in Marcus. Net als in Marcus en Matteüs is het laatste deel van Lucas en Johannes gewijd aan de laatste week van Jezus in Jeruzalem.
De reizen tussen Galilea en Jeruzalem in het Evangelie naar Johannes passen bij de geografische informatie in het Evangelie naar Lucas. Johannes vertelt daarmee wat in Lucas al wel aanwezig was maar niet door hem belicht werd: een spannende periode waarin Jezus zonder een veilig thuis was en de bescherming van de volksmassa tijdens die feesten in Jeruzalem nodig had om publiekelijk op te kunnen treden. Toen zelfs dat te gevaarlijk werd, dook hij onder om pas met Pasen met zijn volgelingen uit Galilea zijn laatste reis te maken.
Efeze, Curetesstraat © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.
Om te onthouden: "God is Liefde," 90'er jaren
Ook de laatste boeken van het Nieuwe Testament werden in of rond Efeze geschreven. Terwijl de Wederkomst steeds belangrijker wordt in de visioenen van de een, voert de Weg van Jezus steeds verder omhoog (of naar binnen) in de ogen van de ander. Een jonge leerling van Jezus, Johannes denken velen, vertelt niet alleen wat hij zich herinnert van Jezus, maar ook wat de Heilige Geest hem laat zien van de betekenis daarvan: de Vader en de Zoon zijn een. Jezus ís de Weg, de Waarheid en het Leven. Het eeuwige leven begint nu al, als je God leert kennen door de Zoon die hij zond. Sommige gelovigen concluderen dat die goddelijke Jezus nooit echt mens geworden is. Anderen verwachten dat Johannes zal blijven leven tot de Wederkomst van de Heer.
- Een selectie van zijn verhalen wordt samengebracht in het Evangelie van Johannes, met een voorwoord van dezelfde schrijver als de auteur van de Eerste Brief van Johannes. Hij wil zijn lezers ervan overtuigen dat Jezus wel degelijk echt mens geworden is: het Woord is vlees geworden. In de Zoon is de Vader deel geworden van onze werkelijkheid, om ons tot de Vader te brengen. Het liefdesgebod van Jezus staat gelijk met een innige omgang God, want ‘God is Liefde.’
- Na de dood van de geliefde leerling volgt een laatste redactie van het evangelie. In een extra hoofdstuk benadrukt de redacteur dat Jezus nooit gezegd heeft dat Johannes niet zou sterven. Het gaat erom dat we Jezus liefhebben, en hem volgen door de dood naar het leven. Dat is het betrouwbare getuigenis van deze geliefde leerling. Het woordgebruik van de eindredacteur doet denken aan de briefjes II en III Johannes. Het liefdesgebod is het geheim van wie wil wandelen met Jezus.