Jeruzalem en Rome, jaren 60

De dood van Jacobus

Het was denk ik persoonlijk. Telkens als er een hogepriester is uit het huis van Annas worden de volgelingen van Jezus vervolgd. Onder zijn schoonzoon Kajafas (die in functie was in de jaren 18 tot 36) wordt Jezus gekruisigd, en onder zijn  zonen Jonathan (36-37) en Theofilus (36-41) worden apostelen meermalen gearresteerd, wordt Stefanus gestenigd, en gaat Paulus met de tempelpolitie naar Damascus om voortvluchtigen op te sporen. Onder Annas' zoon Matthias (42-44) wordt koning Agrippa ertoe aangezet om Jacobus de broer van Johannes te executeren en Petrus met hetzelfde doel te arresteren. En nu, in het jaar 62, wordt zijn jongste zoon Ananus hogepriester (Annas zelf zal inmiddels gestorven zijn). Volgens een Joodse geschiedschrijver uit die tijd roept de nieuwe hogepriester Ananus Jakobus, de broer van Jezus en leider van de gemeente, voor de Joodse Raad en wordt Jakobus daarna gestenigd. Volgens een andere bron vroegen ze: "Wat is de 'deur van Jezus', de gekruisigde?" Zijn dood leidt tot protesten van geschokte burgers, want Jakobus werd algemeen gezien als een vrome en rechtvaardige man.

Hoeveel Joodse volgelingen van Jezus zouden Paulus, die volgens het boek Handelingen nog maar enkele jaren daarvoor een rel veroorzaakt had in de tempel, medeverantwoordelijk houden voor zijn dood? We horen hun afkeuring van Paulus nog doorklinken tot in de tweede eeuw.

II Timoteüs

In de Tweede Brief aan Timoteüs zit Paulus gevangen in Rome. Hij voelt zijn levenseinde naderen. Uit het einde van de brief blijkt dat hij hiervoor nog gereisd heeft en daarbij Korinthe, Troas en Milete heeft aangedaan. Het is niet duidelijk uit de brief zelf of de schrijver hiermee verwijst naar de reis naar Jeruzalem een paar jaar daarvoor of naar een latere reis na een eerste gevangenschap in Rome.

Timoteüs ontvangt deze brief in Efeze, de hoofdstad van de provincie Asia. Paulus klaagt dat ‘alle’ mensen daar (zijn Joodse volksgenoten, de gemengde gemeenschap van de volgelingen van Jezus?) hem in de steek gelaten hebben. Misschien verwijst hij daarmee naar beschuldiging en getuigenissen die ze tegen hem afgelegd hebben in zijn rechtszaak (Fil 1:15-16). Mogelijk hebben ze hem veroordeeld en in de ban gedaan (zoals Paulus zelf gedaan had met de ontuchtpleger in Korinthe en met Alexander en Hymeneüs in 1Tim 1:20). Of misschien is het omdat ze leraren toelaten in de gemeente die tegen Paulus zijn, zoals Hymeneüs en Filetus die nog steeds grote moeite hebben met een lichamelijke opstanding bij een toekomstige wederkomst van Jezus. ‘Alle’ is wel overigens wel overdreven, natuurlijk; Timoteüs moet de groeten doen aan het huis van Onesiforus en aan Priscilla en Aquila. Hij moet overigens oppassen voor Alexander, waarschuwt Paulus, die blijkbaar nog steeds een grote tegenstander is. 

En Timoteüs zit erdoor.

Lees deze brief eens voor aan Timoteüs

Probeer deze brief te lezen als iemand die hem in de gemeente voorleest aan Timoteüs, net zoals ooit in Kolosse Tychikus deed aan Filemon. Dan hoor je meteen dat deze brief veel dingen tegelijk doet. In de eerste plaats wil Paulus Timoteüs troosten en bemoedigen, niet alleen door de brief maar ook door de gemeenteleden om hem heen te laten staan. Vandaar de tedere woorden over zijn moeder en grootmoeder en over zijn zware reizen met Paulus. In de tweede plaats wil hij Timoteüs aanvuren, hij moet zich niet opzij laten drukken door het nieuws van Paulus’ gevangenschap, door de afkeuring van Paulus in Efeze, of door de vele populaire leraren en leiders in de gemeente die onzinnige discussies losmaken. De groeten van Eubulus, Pudens, Linus, Claudia en ‘alle broeders en zusters’ uit Rome kunnen bedoeld zijn om de steun te demonstreren die Paulus daar wel heeft. Tenslotte moet Timoteüs mensen aanstellen en toerusten om in de tussentijd de gemeente zo goed mogelijk op koers te houden. Daar moet hij snel mee zijn om vervolgens via Troas, langs de Via Egnatia en over de Adriatische Zee naar Rome te komen – “maar kom nog vóór de najaarsstormen,” (als de scheepvaart er mee ophoudt).

“Alleen Lucas is nog bij me,” schrijft Paulus, “maar neem Marcus mee want hij kan ons enorm helpen.” Is it possible that the author of 2Tim refers to the claim that Luke did indeed thoroughly investigate earlier gospel stories like Mark’s (Luke 1:1-3)? Is het mogelijk dat de auteur van 2Tim hiermee verwijst naar de claim dat Lukas eerdere evangelieverhalen, zoals die van Marcus, nauwkeurig onderzocht (Lucas 1:1-3)? 

Kan de brief van Paulus zijn?          

Zoals gezegd, de meeste theologen menen dat de brieven aan Titus en Timoteüs pas decennia na de dood van Paulus geschreven zijn. Bij Tit en 1Tim gaat het hen dan vooral om de kerkstructuren. Bij 2Tim vinden velen de zorg over de dwalingen beter passen aan het einde van de eerste eeuw. Het risico van cirkelredeneringen is hier wel aanwezig: als de brieven wel authentiek zijn dan was er immers in de 50’er en 60’er jaren al wel zorg over kerkstructuren en dwaalleraren.

Een goed voorbeeld van dit probleem is de dwaling van Hymeneüs en Filetus (2Tim 2:17-18): het gaat hier om volgelingen van Jezus die niet kunnen geloven in de lichamelijke opstanding. Daar ging het al over in 1Kor 15. Hymeneüs denkt waarschijnlijk aan een geestelijke opstanding waardoor de ziel kan opstijgen tot God. Paulus, die Hymeneüs ook al in 1Tim afwijst, komt die gedachte een stukje tegemoet in 1Kor 15:35-54 als hij het heeft over een ‘verheerlijkt’ lichaam. Maar Paulus houdt vast aan een opstanding op de dag dat de Heer komt. Hymeneüs wil daarvan niet weten en stelt dat de opstanding al plaatsgevonden heeft, in je binnenste.

Paulus houdt die zaken gescheiden in zijn brieven in de 50’er jaren. Maar in de brieven aan de Kolossenzen en de Efeziërs is er wel sprake van de gedachte dat we niet alleen gestorven zijn in Christus maar ook al zijn opgestaan in hem. “Dat kan Paulus dus niet geschreven hebben,” hoor je dan. Maar ook in deze brieven komt de opstanding in geestelijke zin niet in de plaats van het geloof in de wederkomst. Het wordt in fysieke zin en in ‘heerlijkheid’ pas zichtbaar als Christus verschijnt (Kol 3:1-4). Dan zullen de mensen die gered zijn met een verheerlijkt lichaam het koninkrijk van God mogen binnengaan.

Met andere woorden, het dateren van brieven als Kol, Ef en 2Tim hangt nauw samen met het dateren van dergelijke discussies in de vroege kerk. In onze narratieve lezing, waarbij we de teksten lezen zoals die aan ons gepresenteerd worden, levert dit het verhaal op van gemeente van volgelingen van Jezus die al in de jaren 60 met deze zaken worstelden.

II Petrus

Petrus schreef geen brieven, zagen we al, en al zeker niet in het Grieks. Ook II Petrus zal onze weinig geletterde visser niet zelf – in ieder geval niet alleen - geschreven hebben. De kerkvader Origenes meldde al rond het jaar 200 dat niet iedereen II Petrus aanvaardde als een authentieke brief van Petrus. Daarvoor is de stijl te verschillend van I Petrus en lijkt het epistel, in tegenstelling overigens tot II Timoteüs, te veel op de literaire pseudepigrafe werken uit de tweede eeuw. Er zijn geen groeten en er wordt geen aandacht gegeven aan lokale omstandigheden. 

De schrijver presenteert de brief nadrukkelijk als het vervolg op I Petrus. Hij maakt gebruik van hele zinnen en paragrafen uit I Petrus en het briefje van Judas. Tegenwoordig wordt de brief vrij algemeen als pseudepigraaf gezien. Protestantse theologen vonden de brief sowieso al te katholiek, met een nadruk op de tekst en traditie en op wat je gelooft en in plaats van de geest en openbaring en op wie je vertrouwt. Bovendien, op een authentieke ooggetuige van Jezus’ verheerlijking op de berg, waar God hem zijn zoon noemt, zitten veel wetenschappers nu ook niet echt te wachten. Omdat het in de brief lijkt alsof de schrijver de brieven van Paulus onder de ‘geschriften’ rekent, zouden de meeste theologen de brief pas in de tweede eeuw dateren. 

Petrus, fragment van het fresco van de Goede Herder in de 4e-eeuwse Catacombe van Sint Thecla in Rome.

Ook als II Petrus een literaire pseudepigrafe brief is (dus geen slimme vervalsing maar een bewuste stijlvorm) dan nog moet je erkennen dat veel lezers er al vroeg een echte brief van de historische Petrus in zagen. Daarom aanvaardden ze de brief als ‘apostolisch’ en, uiteindelijk, als deel van het Nieuwe Testament. Het is dus mogelijk om deze brief te lezen in de context van de 60’er jaren in Rome.

Het duurt al zo lang

Daar treffen we dan een Petrus aan die in het zicht van zijn naderende dood nog voluit leeft vanuit zijn ervaringen met Jezus en dat wil overbrengen op zijn broeders en zusters. De auteur roept de mensen op om niet op te geven nu het allemaal zo lang duurt. Hij spreekt zich uit tegen de mensen die de gelovigen bespotten, met de woorden: “Waar is de belofte van zijn komst? Want sindsdien zijn de vaderen ontslapen en alles blijft zoals van het begin van de schepping.” Dat woord ‘vaderen’ slaat niet op de apostelen die al gestorven zouden zijn wanneer de brief geschreven wordt – hij moet immers gelezen worden vanuit het perspectief van de nog levende Petrus. Eerder gaat het om de belofte van een ‘dag des heren’ aan de Joodse voorouders, de dag waarvan Johannes de Doper en Jezus zeiden: “Het is zover, het koninkrijk van God staat voor de deur!”

“De profetie was niet verkeerd begrepen,” zegt Petrus, “God talmt niet met zijn belofte, de Heer zal komen. Hij zal de zondaars straffen, hij zal recht verschaffen aan de onderdrukten.”

“De spotters vergeten willens en wetens dat het lang geduurd heeft voordat de eerste wereld door de watervloed verging,” gaat hij door, “zo moeten we nu wachten op de vuurgloed die hemel en aarde zal reinigen van goddeloosheid. Voor God telt niet de tijd – duizend jaar is bij hem als een dag die alweer voorbij is, maar het is zijn geduldig verlangen dat alle mensen behouden worden.”

Hij doet zijn best om een brug te slaan tussen de gedachtewereld van de Joodse gelovigen (het briefje van Judas) en de brieven van Paulus, waarbij hij wel de mensen oproept om die brieven niet te radicaal te interpreteren. Het gaat hem om dezelfde boodschap als die van Paulus aan de Joodse gelovigen in Rome die uitzien naar het oordeel: “het is ook Gods geduld met jullie, om jullie te verlossen,” (3:15, vergelijk Romeinen 2:4). “Zorg dus dat je niet struikelt, maar blijf groeien in je geloof,” is de boodschap van Petrus. “Ga stap voor stap vooruit met deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, vroomheid, broederliefde en de liefde voor iedereen. Dan leer je Jezus echt kennen, dan zal je rijkelijk vrucht dragen en zijn eeuwig koninkrijk binnengaan.”

Petrus' dieptepunt werd de vaste grond

Deze Petrus benoemt niet de opstanding maar de verheerlijking op de berg als het fundament van zijn geloof. En dat past eigenlijk perfect bij de Petrus die we kennen uit het Evangelie naar Marcus waar juist dat moment het grote draaipunt is van het verhaal: daar was Jezus het verst verwijderd van zijn doel en het minst begrepen door zijn leerlingen.  “Ga weg van mij, Satan,” zei hij tegen Petrus als die niets wil weten van het lijden dat Jezus te wachten stond (en nu hemzelf!). Daar zag en hoorde hij vervolgens wie Jezus werkelijk is: de geliefde zoon van God. Daar begon hij hem te begrijpen in het licht van Mozes en Elia (de Wet en de Profeten). Daar ging hij stap voor stap groeien “in de genade en kennis van onze Heer en verlosser, Jezus Christus.”

“Dood aan de christenen!”

Het waren niet alleen de volgelingen van Jezus die dachten dat grote veranderingen onontkoombaar waren. Ook in Rome klonken er voorspellingen dat er een wereldheerser uit het oosten zou komen. Op basis van hun astrologische inzichten adviseerden sommigen Nero om het koningschap van Jeruzalem op zich te nemen.

De wereld zou vergaan door vuur, dachten de volgelingen van Jezus. En in het jaar 64 brandde Rome. Was dat de wil van God? Sommigen zeiden dat het de wil van Nero was. Stond hij tegenover Jezus als een soort anti-christus? Voor de volgelingen van Jezus lijkt er wel op: Paulus en Petrus worden geëxecuteerd met tientallen andere volgelingen van Jezus.

Een Romeinse kerkleider kijkt hier een dertigtal jaar later op terug in zijn brief (I Clemens) aan de gemeente in Korinthe, wanneer hij ze waarschuwt voor fanatisme en afgunst:

"Vanwege fanatisme en afgunst werden toen de grootste en oprechtste steunpilaren van de kerk vervolgd, zodat hun wedloop eindigde in de dood. Laten we deze goede apostelen voor ogen houden:

Petrus, die door onterecht fanatisme niet één of twee maar vele pijngingen doorstond, en met zo’n getuigenis werd doorgeleid naar zijn verdiende ereplaats.

Ook Paulus toonde de beloning van volharding onder fanatisme en ruzie. Nadat hij al zeven keer gevangen was gezet, weggejaagd was en gestenigd als heraut van oost tot west, ontving hij de befaamde roem van zijn geloof. Nadat hij de gerechtigheid had onderwezen in de hele wereld, zelfs gekomen was tot de grenzen van het westen, en ook getuigd had tegenover de heersers, verliet hij deze wereld en werd hij naar de heilige plaats geleid, als een geweldig toonbeeld van volharding.

Aan deze heilig levende mannen werd een grote menigte van uitverkorenen toegevoegd. Zij zijn voor ons indrukwekkende voorbeelden geworden, gezien de vele martelingen en pijnigingen - vanwege dat fanatisme! - die ze hebben verdragen.

Vanwege fanatisme werden vrouwen vervolgd als ‘Danaïden en Dirces.’ Vreselijke en ook onheilige martelingen lijdend hebben zij – met broze lichamen - de vaste wedloop van het geloof afgelegd en de grote prijs behaald. Fanatisme vervreemdde vrouwen van hun echtgenoten en ontkrachtte de woorden van onze vader Adam: 'Zij is been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.'

Ja, fanatisme en ruzie hebben grote steden omvergeworpen en grote volken ontworteld!"

‘Danaïden en Dirces’ zijn namen uit de mythologie. De vijftig dochters van Danaus werden gedwongen om te trouwen maar op hun bruidsnacht doodden zij hun echtgenoten. Als straf moesten ze voor eeuwig water scheppen met een zeef. Dirce werd gedood door haar vast te binden op de horens van een stier en die op hol te jagen. Wellicht waren problemen rond huwelijk en seksualiteit met ongelovige echtgenoten (zoals in I Kor 7) de aanleiding voor het gebruik van deze namen en straffen bij de ‘shows’ in de arena.

Nero, de 17-jarige die keizer werd in 54; hij werd afgezet in 68, waarop hij zelfmoord pleegde met hulp van zijn secretaris, reconstructie door © Daniel Voshart.


Opmerking voor gesprekskringen: Dit hoofdstuk zou je hier in tweeën kunnen splitsen.

De Brief aan de Hebreeën

Na de ziekmakende martelshows en executies schrijft iemand de Brief aan de Hebreeën: "Vergis je niet! God is een verterend vuur die de aarde en de hemel zal doen beven (12:26-29); die zullen vergaan, maar hij blijft altijd (1:11)."

Een vriend van Timoteüs schrijft vanuit Italië...

De brief valt met de deur in huis, tenminste in de versie die in het Nieuwe Testament bewaard gebleven is. Een aanhef met schrijver en geadresseerden ontbreekt. We beginnen meteen met een prachtige verhandeling over Jezus als onze hemelse hogepriester. Een unieke brief vol inspiratie, troost en aansporing. Tegelijkertijd klinkt het einde, dat als een oplegbrief of een PSje lijkt te zijn toegevoegd, weer erg vertrouwd:

“Bid voor ons, want wij vertrouwen dat we een goed geweten hebben

en in alle opzichten goed proberen te leven.

Ik vraag om dit nog meer te doen,

zodat ik eerder aan jullie teruggegeven wordt.”

(…)

“Weet dat onze broeder Timoteüs is vrijgelaten.

Als hij spoedig komt, zal ik met hem u zien.

Groet al jullie leiders en alle heiligen.

Jullie krijgen de groeten van [de heiligen in] Italië.

De genade zij met u allen!” 

Met deze woorden wil de brief gelezen worden in het verhaal van gelovigen in Italië die te maken hadden met vervolging, zoals na de de brand van Rome in het jaar 64, waar Paulus en Petrus in de laatste jaren van Nero de dood vinden (64-68). Tegelijkertijd is Timoteüs net vrijgelaten, wat goed begrepen zou kunnen worden in verband met het einde van Nero.

...aan een gemeente die wel geleden had, maar nog niet tot bloedens toe

De brief is dus gericht aan een specifieke gemeente waar de afzender met Timoteüs naar toe wil gaan. Die gemeente heeft het zwaar, maar heeft nog niet ‘tot bloedens toe’ geleden. Het gaat dus niet om de gemeente in Jeruzalem waar Stefanus en Jacobus (de broer van Johannes) gedood zijn en in het jaar 62 Jacobus de ‘broer van de Heer’ gestenigd is. Eerder moeten we denken aan een gemeente als Efeze, Filippi of Korinthe waar Paulus en Timoteüs al eens gevangen hebben gezeten:

“Gedenk aan de eerdere dagen, toen jullie net verlicht waren en veel strijd vol lijden moesten verdragen; soms omdat jullie zelf door smaad en verdrukking tentoongesteld werden, anders omdat partners werden van hen die zo behandeld werden. Want jullie hebben met de gevangenen meegeleefd en de roof van jullie bezittingen met vreugde geaccepteerd, wetend dat jullie zelf een groter en eeuwig bezit hebben.”

Boven engelen gesteld

De visie op Jezus in deze brief past bij Fil 2 en Kol 1: Jezus, die het beeld van God is en door wie God de wereld gemaakt heeft, is voor korte tijd onder de engelen gesteld om ons te verlossen van de slavernij van de zonde. Hij moest een mens worden zoals wij, in alle beperktheid en verzoekingen, om ons als zijn broeders en zusters te verlossen en voor ons de weg te banen. Nu zit hij aan de rechterhand Gods, boven de engelen. Als het woord van engelen al bindend was (hier horen we het argument in Galaten over de wet weer terug), hoe kun je dan het woord van de Heer zelf veronachtzamen? Als hij alles heeft gegeven en nu voor Gods troon voor ons bidt, hoe kunnen wij dan achterblijven? De komende wereld zal niet aan de engelen onderworpen zijn.

De deur naar Gods werkelijkheid

Wie de hele brief op zich in laat werken ervaart dat de brief is geschreven door en voor met name Joodse volgelingen van Jezus. Ze zijn door Mozes naar het beloofde land gebracht maar dat is niet de uiteindelijke bestemming. God heeft nog een grotere belofte, een eeuwige rust en een hemels Jeruzalem, waar ze vrijmoedig binnen mogen treden langs de weg die Jezus is voorgegaan. De gekruisigde heeft door het offer van zijn vlees de weg gebaand en de deur geopend tot het hemelse heiligdom. Daarvan is de huidige tempel in Jeruzalem, net als de wet, maar een tijdelijke en onvolmaakte afspiegeling. Hij is de hogepriester in en voor de eeuwigheid.

Door wie is dit geschreven?

De thema’s van de brief zijn dus door en door de thema’s van Paulus maar wel op een totaal nieuwe manier en met nieuwe beelden geschreven. De stijl is zo anders dat velen een andere schrijver veronderstellen. Rond het jaar 200 concludeerde de kerkvader Origenes dat al. Onderzoekers wijzen ook op de Thora-citaten die - anders dan bij Paulus - overeenkomen met de citaten in de maar iets eerdere joodse geleerde Philo van Alexandrië. Maar wie was het dan? Wie werkte er samen met Paulus en Timoteüs die zo kon schrijven? De één oppert Lucas (al is het maar als vertaler), de ander Barnabas, Priscilla, of Apollos. Niemand weet het. En wanneer dan? Sommigen dateren de brief wat later, maar veel uitleggers denken dat de brief geschreven is toen de tempel er nog stond, dus voor de vernietiging er van in het jaar 70. Misschien was de oorlog (van 66 tot 73) al begonnen en voorzag de schrijver de vernietiging van die tempel. Het eerste verbond met zijn aardse tempel en dieroffers beschrijft hij als 'verouderd, bejaard en op het punt van verdwijnen' (8:13). Ga niet mee in de gekte van een strijd om stenen en symbolen, zou hij daarmee kunnen zeggen. 

Zelf zou ik het mooi vinden als het verhaal van de Alexandrijnse leraar Apollos hiermee tot een afronding gebracht wordt. Je weet wel, de leider die we tegenkwamen in Efeze, op Kreta en in Korinthe. Het boek Handeling zal van hem vertellen dat hij een geleerde Jood uit Alexandrië was die over de doop van Johannes en de weg van Jezus sprak in de synagogen rond Efeze, nog voordat Paulus daar was aangekomen. Priscilla en Aquila, vrienden van Paulus, hebben hem toen verteld van de doop in de naam van Vader, Zoon en Heilige Geest. Stel je voor dat de briefschrijver (iemand uit de de kring van Paulus en Timoteüs die we horen aan het einde van de brief) een preek of verhandeling van een Griekssprekende filosoof en thora-leraar zoals Apollos heeft gestuurd naar Joodse gelovigen in bijvoorbeeld Efeze, die na de rellen rond Paulus geen geloofwaardige leider meer zagen. Met het sturen van deze brief laat de afzender dan zien dat de stijl van de leraren en de beelden die ze gebruiken wel verschillen, maar dat de boodschap over Jezus dezelfde is.

Een dieper begrip van Jezus

Als we de brieven aan de Filippenzen, de Kolossenzen, de Efeziërs en de Hebreeën en de eerste brief van Petrus lezen als geschreven vanuit Rome in de jaren 60, dan zien we daar meerdere mensen gezamenlijk werken aan een steeds dieper begrip van de kosmische betekenis van Jezus: de opgestane en verheerlijkte Jezus van Nazareth moest eerst de neergedaalde en vernederde beelddrager van God zijn geweest. De schepper van hemel en aarde werd de brenger van het goede nieuws, dat hij hemel en aarde vernieuwen zal.

Dat betekent overigens niet dat men in deze tijd ging geloven dat Jezus als een vermomde godheid op aarde rondgelopen had. Dat kon ook niet in een Joodse beweging waarin nog tal van mensen Jezus persoonlijk hadden gekend, met al zijn menselijke beperkingen. Daarom lezen we in Hebreeën 5:7-9:

"In de ‘dagen van zijn vlees’ heeft hij gebeden en gesmeekt, onder luid geroep en tranen, tot degene die bij machte is hem te verlossen van de dood. En hij werd gehoord vanwege zijn eerbied. Hoewel hij de zoon was, leerde hij gehoorzaamheid door wat hij geleden heeft. En zo tot volgroeidheid (of volmaaktheid) gekomen, is hij voor allen die hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwige verlossing."

Het idee, dat we hierna ook in de evangeliën zullen tegenkomen, is dat de zoon van God geheel een mensenkind geworden is: kwetsbaar en beperkt. Hij moest geboren worden en leren wie en wat hij was. Hij moest groeien in zijn rol. En dat, zo ontdekte de schrijver van deze brief, is na zijn dood nog doorgegaan. Hij is als onze voorloper de hemelen doorgegaan tot Gods troon van genade, als een volmaakte en eeuwige hogepriester voor zijn volk.

Hou vol!

De brief wordt geschreven aan mensen die het vertrouwen in Jezus dreigen te verliezen, die minder naar de bijeenkomsten gaan, allerlei vreemde leringen achternalopen en onder het oude verbond dreigen te blijven. Maar wat oud is en wat veroudert, staat op het punt van verdwijnen, waarschuwt de schrijver. Offers en rituelen zijn niet meer nodig, want Jezus staat boven Mozes en hij is meer dan een menselijke hogepriester die elk jaar het heiligdom binnengaat. Hoe durf je dan geen gehoor te geven aan zijn roep? Kijk eens naar alle mensen die vanuit hun geloofsvertrouwen leefden en er de angst voor vervolging en dood mee overwonnen hebben. Loop dan met volharding de wedloop die voor ons ligt. Omarm het als mensen je buitensluiten, want ook Christus werd buiten de stad gekruisigd.

Durf zijn smaad te dragen.

Hoe vond je dit hoofdstuk?

Met jullie scores kijken we welke hoofdstukken verbeterd moeten worden. Heb je daar concrete ideeën over, stuur dan een e-mail.

Rating: 5 sterren
1 stem

Praat mee

Ga vanaf hier naar de suggesties voor geïnteresseerden, voor geloofsgroepen of voor theologen. Of lees eerst nog even verder voor wat achtergrondinformatie.

Achtergrond: Gaf Nero de schuld aan de christenen?

Volgens de Romeinse senator en geschiedschrijver Tacitus, die een kind van acht jaar oud was toen Rome in het jaar 64 in brand stond, gaf Nero de schuld aan de (ook door Tacitus verachte) christenen om zichzelf vrij te pleiten:

"Daarom kwam Nero met schuldigen om een einde te maken aan het gerucht en liet degenen die het volk ‘christenen’ noemde, gehaat vanwege hun schanddaden, uitgezochte straffen ondergaan. (…)

Zodoende werden eerst degenen gevangengenomen die voor [hun christen-zijn] uitkwamen, vervolgens werd op hun aanwijzing een ongelofelijke menigte veroordeeld, niet meer voor de misdaad van brandstichting maar op grond van haat tegen het mensdom.

Ten dode opgeschreven kregen zij ook nog de nodige bespottingen te verduren, zodat ze in huiden van wilde dieren gehuld door honden verscheurd aan hun eind kwamen, of gekruisigd, of ten prooi aan vlammen en wanneer de dag ophield te schijnen werden verbrand om tot nachtverlichting te dienen.

Voor dat schouwspel had Nero zijn tuinen beschikbaar gesteld en hij organiseerde wagenrennen, waarbij hij als menner verkleed tussen het volk of op een wagentje stond. Zo ontstond er medelijden, hoewel jegens schuldigen en mensen die het verdienden tot een afschrikwekkend voorbeeld te worden gesteld, omdat ze als het ware niet voor de algemene zaak werden gedood, maar ter bevrediging van de wreedheid van één persoon."

Sommige historici denken dat Tacitus overdrijft om Nero zwart te maken. De geschiedschrijver Suetonius noemt de bestraffing van christenen immers los van de brand. Er waren misschien een paar honderd volgelingen van Jezus in Rome, en niet iedereen werd martelaar. Voor de stad een incident, maar voor de kleine gemeenschap zelf een enorm trauma.

Er wordt ook wel getwijfeld of Nero wel afwist van deze christelijke sekte en ze kon onderscheiden binnen de grotere Joodse gemeenschap (al schijnt zijn geliefde Poppaea bekend te zijn geweest met het Jodendom). “De term christenen werd toen nog niet gebruikt,” stelt men dan. “Tacitus gebruikt een woord uit zijn tijd dat hij terug in de tijd projecteert.”  Maar is de term ‘lijden als christen’ in 1Pet 4:16 dan ook zo’n projectie? Dan moet die brief niet alleen pseudepigraaf en erg laat zijn, maar ook nog eens anachronistisch. Hand 11:26 en 16:28 zouden ook al onjuist moeten zijn. Terwijl toch ook de Joodse geschiedschrijver Josephus al in de jaren 90 de term ‘christenen’ als een bestaande term hanteert. Je kunt elk van die teksten best kritisch bekijken maar een kritische stelling wordt wel een stuk minder sterk als je zoveel veronderstellingen nodig hebt om haar overeind te houden.

Voor wie kan accepteren dat Paulus in Rome terechtstond voor Nero is er natuurlijk geen probleem. Dan had Nero persoonlijk de getuigenissen gehoord over Christus waar Fil 1:12-18 over spreekt. Bovendien kan hij dan gehoord hebben dat de sekte verdacht was vanwege de bedreigingen tegen de tempel in Jeruzalem, die al speelden rond de kruisiging van Jezus. “Waren zijn volgelingen niet haast teleurgesteld toen Caligula stierf en de tempel gered werd?” zou de aanklager vervolgens kunnen vragen. “Zou Paulus met zijn acties in Jeruzalem niet uit zijn geweest op de vernietiging van de tempel om een opstand tegen de keizer te veroorzaken?” En om het af te maken: “Zeggen ze niet dat deze wereld door vuur zal vergaan?”

Maar het wordt nog erger

In het jaar 66 zal de Joodse oorlog uitbreken. Nero zal zijn legioenen naar Judea sturen. Ze zullen het land verwoesten. De Joden zullen hopen dat God zal ingrijpen om zijn volk en zijn heilige tempel te beschermen. Volgelingen van Jezus zullen de stad ontvluchten en bidden om zijn wederkomst, in het vertrouwen dat hij uiteindelijk Nero zal stoppen. De grote strijd tussen het licht en de duisternis gaat beginnen.

Het Forum van Rome. © Balage Balogh, Archaeology Illustrated.  

Om te onthouden: “Dood aan de Christenen!”, midden jaren 60.

Het heeft allemaal niet mogen baten. Rond het jaar 62 hitst een jonge hogepriester de reljeugd van Jeruzalem op en wordt Jakobus gestenigd, tot verontwaardiging van vele vrome Joden. In het jaar 64 staat Rome in brand en keizer Nero geeft de Christenen de schuld. Vele tientallen volwassenen en kinderen worden als fakkels verbrand in zijn tuin, of in de arena vermoord in walgelijke schouwspelen.

  • In II Timoteüs horen we hoe in Efeze veel mensen zich hebben afgekeerd van Paulus. Timoteüs heeft her er lastig mee. In de brief, die hem wellicht in gemeente wordt voorgelezen, bemoedigt Paulus hem en de mensen die nog trouw zijn: hou vol. Paulus verwacht dat de keizer hem dit keer ter dood zal veroordelen. Hij vraagt Timoteüs snel te komen.
  • In II Petrus wordt Petrus getoond in de verwachting van zijn naderende dood. Hij benadrukt dat God niet talmt met zijn belofte van de Wedekomst, en dat deze wereld door vuur zal vergaan. De schrijver vertelt van zijn mystieke ervaring met Jezus op de berg met ‘Mozes en Elia.’ Hij waarschuwt ook dat de brieven van Paulus niet verkeerd gelezen moeten worden.
  • Maar in het jaar 68 staan ook de Romeinse generaals op tegen hun keizer en verdwijnt Nero van het toneel. Zelfmoord? Vanuit Italië laat de schrijver van de anonieme brief aan de Hebreeën weten dat Timoteüs is vrijgelaten – misschien omdat Nero het veld heeft geruimd. Hij hoopt zijn broeders en zusters (wellicht in Efeze) spoedig met Timoteüs weer te bezoeken. De brief moedigt hen aan het vol te houden. De tempel in Jeruzalem is maar een menselijke versie van het hemels heiligdom waarin Jezus onze hogepriester is.